-
1 Berührung
Berührung〈v.; Berührung, Berührungen〉1 aanraking, contact ⇒ verbinding, voeling2 het aanroeren, het aanstippen ⇒ aanstipping -
2 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft -
3 Takt
〈m.; Takt(e)s, Takte〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 mit jemandem ein paar Takte reden müssen • met iemand een hartig woordje moeten spreken -
4 durcheinander
durcheinander1 door elkaar ⇒ dooreen, in de war♦voorbeelden:1 durcheinander bringen • (a) in de war brengen; (b) (met elkaar) verwisselen • 〈 (c) figuurlijk〉 in verwarring brengenalles geht durcheinander • het is een en al chaos, het loopt in de soepdurcheinander geraten • in de war rakendurcheinander kommen • 〈 informeel〉door elkaar komen, in de war rakendurcheinander mengen • dooreen-, vermengenetwas durcheinander werfen • (a) iets door elkaar, overhoop gooien; 〈 (b) figuurlijk〉 iets door elkaar halen -
5 treiben
treiben♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 sich treiben lassen • zich (willoos) door de stroom laten meevoeren; 〈 ook〉 zich laten gaan〈 figuurlijk〉 wohin werden die Dinge noch treiben? • hoe zullen de zaken zich ontwikkelen?der Saft trieb ins Holz • het sap schoot in het houtdie Hefe treibt • de gist rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen aan, uitoefenen ⇒ (be)drijven, beoefenen♦voorbeelden:1 einen Kreisel treiben • een tol zwepen, aandrijvendas Wasser treibt das Rad • het water drijft het rad (aan)man muss ihn immer treiben! • je moet steeds achter hem aan zitten!〈 onpersoonlijk werkwoord〉 es treibt mich • ik (ge)voel de behoefte, ik voel me gedrevenwas mag ihn wohl treiben? • wat mag, zou hem toch bezielen?einen Reifen auf ein Fass treiben • een hoepel om een vat slaandie Wut wurde bis zur Siedehitze getrieben • de woede steeg tot het kookpuntetwas durch ein Sieb treiben • iets door een zeef haleneinen Nagel in die Wand treiben • een spijker in de muur drijven, slaandie Preise in die Höhe, nach oben treiben • de prijzen opdrijvendas trieb ihm den Zorn ins Gesicht • hij werd rood van kwaadheid (daardoor)das Vieh ins, zu Tal treiben • het vee naar het dal drijvenDemonstranten von der Straße treiben • demonstranten van de straat af-, verjagen, verdrijvenjemanden zur Arbeit treiben • iemand aan het werk zettenjemanden zur Eile treiben • iemand tot spoed aanzettenjemanden zur Verzweiflung treiben • iemand wanhopig maken2 Gymnastik treiben • (aan) gymnastiek doen, gymmenein Handwerk treiben • een ambacht uitoefenenLuxus treiben • in grote luxe levenSpionage treiben • aan spionage doen, spionerenSport treiben • aan sport doen, sportenein Studium treiben • een studie doen, studerenVorsorge treiben • voorzorgsmaatregelen treffen3 was treibst du den ganzen Tag? • wat doe jij zoal de hele dag?was treibt ihr (denn) hier? • wat voeren, spoken jullie hier uit?so darf, kann er es nicht mehr lange treiben • zo mag, kan hij niet lang meer blijven doorgaanes wüst treiben • woest tekeergaan, (lelijk, danig) huishoudenes schlimm, übel mit jemandem treiben • iemand slecht behandelen〈 informeel〉 es mit allerhand Männern treiben • zich met allerlei mannen afgeven, inlaten -
6 verfallen
verfallen♦voorbeelden:der Verzweiflung verfallen • de wanhoop ten prooi vallenjemandes Zauber verfallen • onder iemands bekoring komen -
7 fassen
fassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 pakken, grijpen ⇒ vat krijgen♦voorbeelden:der Wind fasst ins Segel • de wind krijgt vat in het zeilII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 meepakken, grijpen♦voorbeelden:jemanden an, bei seiner schwachen Seite, Stelle fassen • iemand op zijn zwakke plek raken〈 figuurlijk〉 jemanden bei seiner Ehre zu fassen versuchen • op iemands eer(gevoel) proberen te werkeneinen Weg mit Bäumen fassen • een weg met bomen omzomenetwas in Worte fassen • iets onder woorden brengen7 das ist nicht zu fassen! • je houdt het niet voor mogelijk!Vertrauen zu jemandem fassen • vertrouwen in iemand krijgeneinen Vorsatz fassen • zich iets voornemenetwas ins Auge fassen • iets onder ogen zienjemanden ins Auge fassen • iemand op het oog hebben10 Angst, Entsetzen fasste mich • angst, ontzetting greep mij aan1 tot bedaren komen, zich beheersen ⇒ opnieuw zijn evenwicht vinden♦voorbeelden:1 fass dich! • beheers je! -
8 aufsetzen
aufsetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opstellen, opmaken4 op-, aanzetten ⇒ op-, aannaaien5 (neer)zetten ⇒ aan, op de grond zetten♦voorbeelden:7 ich setzte mich auf • ik ging overeind, rechtop zitten -
9 fertig
fertig1 klaar, gereed♦voorbeelden:es nicht fertig bringen, ein Tier zu töten • het niet over zich kunnen verkrijgen een dier te dodendas Gemüse muss noch fertig kochen • de groente moet nog gaar kokenetwas fertig kochen • (straks) klaar zijn met het koken van ietssich zum Essen fertig machen • zich voor het eten klaarmakendie Koffer fertig packen • de koffers klaarmakennicht fertig werden können zu erzählen • niet uitverteld rakenschnell fertig sein mit seinen Antworten • niet om een antwoord verlegen zijnmit einem Erlebnis fertig werden • een belevenis verwerkenmit einem Problem fertig werden • een probleem aankunnenfertig zum Abfahren • klaar om te vertrekkendu gehst nicht dahin, (und) fertig! • je gaat er niet heen, en hiermee basta!eine fertige Hand • een vaardige handetwas fertig bringen, 〈 informeel〉 bekommen, kriegen • (a) klaarkrijgen, af krijgen; (b) klaarkrijgen, voor elkaar krijgen3 jemanden fertig machen • (a) iemand afmaken, murw maken, uitputten; (b) op zijn nummer zetten • (c) af-, kapotmaken, ombrengender Lärm macht mich noch ganz fertig! • ik word stapelgek van dat lawaai!mit den Nerven fertig sein • een zenuwinzinking nabij zijn -
10 Feuer
Feuer〈o.; Feuers, Feuer〉♦voorbeelden:das Feuer einstellen • het vuren stakenhaben Sie bitte Feuer? • mag ik een vuurtje van u?〈 informeel〉 Feuer machen • de kachel, verwarming aandoenFeuer an ein Haus legen • een huis in brand stekenetwas bei schwachem Feuer kochen • iets op een kleine vlam kokenFeuer hinter etwas machen • haast achter iets zettenim, unter Feuer liegen, stehen • onder vuur liggendie beiden sind wie Feuer und Wasser • die twee zijn water en vuur¶ 〈 spreekwoord〉 gebranntes Kind scheut das Feuer • ±ieen ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen/i————————Feuer ! -
11 Tritt
〈m.; Tritt(e)s, Tritte〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 wieder Tritt fassen • weer op gang, dreef komenTritt halten • in de pas blijven, lopenim (gleichen) Tritt • in de pas〈 leger〉 ohne Tritt, marsch! • in het gelid vrij!2 einen Tritt bekommen, kriegen • (a) een trap krijgen, getrapt worden; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 eruit getrapt worden -
12 abkommen
abkommen♦voorbeelden:nicht (von der Arbeit) abkommen können • zich (van zijn werk) niet vrij kunnen makenvon jemandem abkommen • zich niet meer met iemand inlaten4 gut abkommen • goed wegkomen, starten -
13 ergeben
ergeben11 toegedaan, -genegen2 berustend, gelaten————————ergeben21 opleveren, tot resultaat hebben♦voorbeelden:1 die Untersuchung hat ergeben, dass … • bij het onderzoek is gebleken, dat …1 blijken, voortkomen (uit) ⇒ aan de dag komen2 zich overgeven, wijden aan4 zich schikken (in, naar), berusten (in)♦voorbeelden:daraus ergibt sich • daaruit blijkt -
14 verhaspeln
-
15 ausgehen
ausgehen5 eindigen, aflopen6 (weg)gaan, vertrekken ⇒ er(van) afkomen7 opraken, uitgeput raken♦voorbeelden:einen Befehl ausgehen lassen • een bevel uitvaardigenauf Gewinn, Vorteil ausgehen • op winst, voordeel uit zijnleer ausgehen • met lege handen weggaander Atem, die Luft geht mir aus • ik geraak buiten adem -
16 geraten
geraten11 geraden, raadzaam————————geraten22 (ge)lukken, slagen♦voorbeelden:ihm gerät nichts • niets lukt hem -
17 lösen
lösen5 lossen, afvuren♦voorbeelden:Alkohol löst die Zunge • alcohol maakt de tong losdie Tapete von der Wand lösen • het behang van de muur afhalen3 einen Vertrag lösen • een contract, verdrag ontbinden, annuleren4 eine Fahrkarte lösen • een kaartje kopen, nemen5 einen Schuss lösen • een schot lossen, afvuren1 loslaten, -gaan ⇒ loskomen, -raken♦voorbeelden:2 sich von einem Gedanken lösen • een gedachte loslaten, van zich afzetten -
18 verlieren
verlieren1 verliezen, kwijtraken ⇒ achteruitgaan♦voorbeelden:an Wert verlieren • in waarde dalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seinen Halt verlieren • geen houvast meer hebbendie Sprache verlieren • met stomheid geslagen zijndie Spur verlieren • het spoor bijster wordensein Herz an jemanden verlieren • van iemand gaan houden♦voorbeelden:sich in Gedanken verlieren • in gedachten verzinken2 sich in eine öde Gegend verlieren • in een verlaten streek belanden, verzeilendie Spur verlor sich im Gras • het spoor liep in het gras dood -
19 Enge
-
20 Schaden
Schaden〈m.; Schadens, Schäden〉2 schade, beschadiging ⇒ defect, gebrek♦voorbeelden:Schaden davontragen, erleiden • schade oplopen, lijden; nadeel ondervindenes soll dein Schaden nicht sein • het zal niet in je nadeel zijner nimmt Schaden an seiner Gesundheit • zijn gezondheid lijdt eronder, wordt erdoor geschaad〈 informeel〉 ab, fort, weg mit Schaden! • weg ermee!〈 formeel〉 zu Schaden kommen (bei) • verlies lijden (bij), nadeel ondervinden (van)〈 spreekwoord〉 wer den Schaden hat, braucht für den Spott nicht zu sorgen • wie de schade heeft, heeft de schande erbijzu Schaden kommen • letsel oplopen, gewond raken
См. также в других словарях:
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sache — 1. Alle Sachen, die wir haben, sind Geschenk und Gottes Gaben. Lat.: Omnia voluntate Dei. (Chaos, 1085.) 2. Alle Sachen kann Herr Ego am besten machen. 3. An eine böse sach sol man einen trunck Wein giessen. – Petri, II, 16. »Mit dem Gegentheil… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Auge — 1. Ab Auge, ab Herz. (Luzern.) 2. Als das aug erfüllet, so ist dem bauch genug gethan. – Henisch, 152. 3. An den Augen sieht man, was einer ist und was er kann. 4. An den augen tevblein vnd in den hertzen tevflein. – Trymberg, Renner, um das Jahr … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schlag — 1. All Slag givt kein Oel. (Schöningen bei Braunschweig.) 2. Alle Schläge thun nicht wehe. Bei Tunnicius (47): Alle slege en doent nicht wê. (Omnia non semper mortales verbera laedunt.) 3. Bey Schlegen ist nicht gut Wesen. – Petri, II, 44. 4. Dâr … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Buch — 1. An ein schlechtes Buch macht man keine silbernen Clausuren. 2. Aus einem leeren Buche kann man keine Weisheit lesen. 3. Buch macht nicht klug. Nämlich nicht immer und nicht unter allen Umständen. Holl.: Al te goed boek man, zelden een kloek… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leiter — 1. Auf solchen Leitern kommt man zu solchen Fenstern. Diebsleitern führen zum Galgen. Holl.: Die zulke ladders hebben, raken ligt in zulke vensters. (Harrebomée, II, 2.) 2. Der die Leiter hält, ist so schuldig wie der Dieb. (S. ⇨ Dieb 39 und ⇨… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Winsum — is also a village in the Dutch municipality of Littenseradiel.Infobox Settlement official name = Winsum mapsize = 280px subdivision type = Country subdivision name = Netherlands subdivision type1 = Province subdivision name1 = Groningen area… … Wikipedia
Adorp — 53°16′29″N 6°32′4″E / 53.27472, 6.53444 … Wikipédia en Français